Mafketel2
II Hij werd de volgende ochtend om elf uur wakker. Tiny lag op haar rug, haar handen onder het hoofd. Het strikje van haar nachtjapon was losgegaan en een brutale borst was voor een groot stuk bloot en blank. Hij kon de vorm volgen en de kleine zwelling van de tepel vermoeden onder de flanellen stof. Haar borst ging regelmatig op en neer en hij kon zich voorstellen hoe de gevoelige tepel bij elke ademtocht werd gestreeld door de stof van het nachthemd.
De Mafketel wist dus ook al waar hij woonde. Ditmaal had hij een kleinere enveloppe door de brievenbus geschoven. Nog voor Herbert hem oppakte wist hij al dat er weer een cassettebandje in zat. Josh van Waard was al aardig op weg om dronken te worden, hoewel de avond nog jong was. Ze stonden met zijn tweeën aan de bar in de 'Nicky's' en dobbelden samen met Leonard om bier. Er was verder op dit uur nog niemand in het café en op dinsdagavond zou dat ook niet meer veranderen.
Hoe heerlijk zou het zijn om de tepel te ontbloten en die wakker te kussen? Hoe lekker zou het zijn om met haar te vrijen nog voor ze helemaal wakker was? Met een goed gerichte stoot het laatste beetje slaap uit haar jagen?
Ze zou hem vermoorden.
Ooit eens had hij haar moeten beloven dat hij nooit, maar dan ook nooit zoiets zou doen. "Doe nooit iets met mij als ik slaap."
Hij had moeten zweren dat hij haar niet zou betasten als ze sliep. Hij mocht er niet eens aan dénken.
Maar dat deed hij wel en met een schuldig gevoel van spijt glipte hij uit het bed en liep naar de badkamer. Daar, kijkend naar zijn gezicht, leegde hij zijn blaas in de wasbak.
Hij stond nog onder de douche toen Tiny op de deur klopte. "Ben je klaar?"
"Ja!" Hij spoelde zijn haren uit. "Je mag wel binnen komen!"
"Ik dacht dat je klaar was?" Als ze het restant van zijn erectie al zag zei ze er niets over. Ze graaide met afgewend gezicht haar kleren van het kastje en verdween naar de slaapkamer om zich aan te kleden.
"Wil je nog iets gaan doen vandaag?"
"Jij moet werken." Hij leunde tegen de deurpost.
"Ik sta me wél aan te kleden, Herbert."
"Sorry."
"Bovendien hoef ik vanmiddag pas te werken," riep ze hem na.
"Liefje, het is al bijna middag. Wat wil je gaan doen? Even rap-rap uitgebreid winkelen?"
"Je bent leuk," vond ze. Ze had zich aangekleed en liep naar het aanrecht.
"Jij bent leuk." Hij kuste haar haren en liep naar zijn werkkamer. "En ik moet werken."
"Werken." Ze ging met haar hand over de toetsen van zijn toetsenbord. "Noem jij dat werken?"
"Nu ben je écht leuk. Ik noem dit werken omdat het nogal op werken lijkt. Ik moet een stukje schrijven."
"Oh ja, de publi-reportage."
"Dat levert geld op, Tiny. Hapjes voer voor onze mondjes en brokjes huur voor de huisbaas. Zo’n publi-reportage betaalt vijftig Euro."
"Weet ik toch." Ze streelde zijn wang. "Ik plaag je maar wat. We redden het wel, Herbert. Ik verdien toch genoeg?"
"Ik vind het niet leuk dat we alleen van jouw salaris moeten leven."
"Jij brengt ook genoeg geld binnen. Met die vijftig euro kunnen we toch een heleboel doen en ooit zal er een dag komen dat je talent wordt onderkend door iemand die iets te vertellen heeft. En dan zijn we binnen, Herbert."
"Die dag is nog ver weg, ben ik bang."
"Misschien is die dag dichterbij dan je denkt. Maar één iemand hoeft iets van jou te lezen en páts, we zijn er." Ze liep naar de keuken. "En tot die tijd leven we van mijn salaris," riep ze door de open deur.
"Uh-huh." Hij staarde naar het bandje op de plank. BvM. Daar zat een mogelijkheid in. Als hij dit verhaal zou kunnen brengen zouden ze bij de 'Nieuwe Koerier' nogal op hun neus kijken. Elke krant, elk persbureau zou vechten om dit verhaal en zijn naam zou gemaakt zijn: de één z'n dood is de ander zijn brood…
Hij zou het bandje moeten analyseren, maar zoveel viel er niet te analyseren. De man was een Nederlander, dat was duidelijk te horen en dat bracht het aantal verdachten terug tot ongeveer zestien miljoen. Goed gededuceerd, My Dear Dogmeyer, met een é.
Er waren geen achtergrondgeluiden. Geen trein, geen klok die sloeg. De moordenaar kende hem en dat was misschien iets. Dat beperkte het aantal verdachten nogal. Was het iemand uit zijn kennissenkring? Niet noodzakelijk. Er waren veel mensen die wisten dat hij voor de 'Nieuwe Koerier' schreef en dat het een flutblaadje was wisten nog veel meer mensen.
"Niet genoeg, Herbertje." Hij staarde naar het lege computerscherm. Hij zou die rottige publi-reportage moeten schrijven, maar de mogelijkheden van dit verhaal bleven door zijn hoofd spoken en banden alle gedachten aan de publi-reportage uit zijn hoofd. Zo’n publi-reportage was regelrechte reclame: deze week was het een journalistieke bijdrage over een of andere zilversmid met foto's van zijn kunstwerken en natuurlijk een verwijzing naar de advertentie op pagina zes. Zo’n verwijzing betaalde beter dan een verwijzing in een écht artikel, maar het bleef kneuzenwerk. Het werk van een kneuzige journalist die nog niet aan het echte werk was toegekomen.
Hij liep naar het raam en stak zijn handen diep in zijn zakken. Wat, als die mafketel hem meer en meer zou inwijden in zijn geheimen? Wat, als hij een reeks zou krijgen waarin hij stukje bij beetje de handel en wandel van een seriemoordenaar zou blootleggen?
Dan zouden er eerst meer moorden moeten komen. Tot nu toe was er maar één slachtoffer gevallen en hij wist nog niets meer dan dat Diana Verengen zichzelf die dag nog geschoren had. Niet bepaald voorpaginanieuws.
Hij zou moeten wachten tot er echt een serie moorden zou komen of tot die Mafketel hem nog meer informatie zou geven…
En het was weer een simpele, zwarte C-90. Op de enveloppe stond enkel: Aan Herbert Dogmeyer.
"Je begint het te leren, jongen. Dogmeyer, met een é." In het voorbijgaan gluurde hij in de woonkamer. Tiny lag languit op de bank en zapte langs de tv-kanalen.
Boven trok hij de cassetterecorder naar zich toe en deed het bandje erin.
"Goedemorgen, Herbert."
Herbert knikte enkel en stak een sigaret op.
"Hoe gaat het met je? En met de kleine meid? Ik vraag me af of je al wat verder gekomen bent. Ik heb in ieder geval nog niets gehoord van de politie, of weet ik veel van wie ik iets zou moeten horen. Dat betekent dus dat je je mond houdt, of dat je geen idee hebt waar je moet zoeken. Ik denk dat het laatste is, maar ik hoop nog steeds dat je ook van plan bent om je mond te houden."
"Het haalt je de donder dat ik mijn mond hou," zei Herbert. "Wat zou ik moeten zeggen?"
"In ieder geval," ging de Mafketel onverstoorbaar door, "ben ik bereid om je het voordeel van de twijfel te gunnen. Ik geloof in jou."
"Jottem." Hij schoof de asbak opzij en tikte de as erin.
"Ik wil in ieder geval dat je mij gelooft, maar dat zal straks wel duidelijk zijn. We zijn een team, Herbert. Ik doe de moorden, jij schrijft erover."
"Ik schrijf er niet over, lul de behanger. Dat doet Jeroen."
"Natuurlijk doet Jeroen dat nu nog," ging de Mafketel door, "maar jij zult er straks een heleboel over kunnen schrijven. Laat Jeroentje nu maar schuiven, maar jij zit dicht bij het vuur. Over niet al te lange tijd zullen de mensen alleen nog over jouw teksten praten. Artikelen, boeken, lezingen en optredens op de tv. Wat denk je daarvan?"
"Ik moet het nog zien," mompelde Herbert, hoewel het vooruitzicht hem mateloos opwond. Er zouden alleen wel een paar vrouwen voor moeten sterven, maar dat was bijzaak. Hij was nog niet medeplichtig. Hij had niets te melden en dus belemmerde hij niet het onderzoek.
Nog niet.
"In ieder geval," klonk de stem van de Mafketel weer, "moet je nu aan het werk. Ik zou maar naar de rivier gaan, zo'n vier kilometer voorbij de bocht."
Hij keek naar de draaiende spoelen. "Want?"
"Doe het nou maar," spoorde de Mafketel hem aan. "Misschien ontmoet je Diana dan wel."
"Godver!"
"Ga heen, jongen. Geef je ogen goed de kost en doe je werk. Wor' een goeie verslaggever en doe waar je voor geschapen bent. God zal het je lonen." Er klonk iets wat op een lachje leek. "En anders doet de 'Nieuwe Koerier' het wel."
Hij stommelde naar beneden, grabbelde haastig de sleutels uit het bakje en liep naar de woonkamer. "Ik moet even weg. Ik neem jouw auto mee."
"En ik dan?" vroeg Tiny klagelijk. Ze zapte naar een ander kanaal. "Ik mag zeker weer met de bus gaan?"
"Het is belangrijk, liefje. Ik zal je vanavond oppikken bij het ziekenhuis."
"Belangrijk?"
"Misschien. Ik moet dit uitzoeken, oké?"
"’t Is goed. Ik zal wel met de bus gaan. Vergeet alleen niet om me vanavond op te pikken. Ik kan niet met de bus terug, weet je nog?"
"Ik weet het nog." Hij wierp Tiny een kushandje toe en sprintte naar het wagentje van Tiny. Hij reed naar de rivier en volgde die tot hij ongeveer vier kilometer voorbij de bocht was.
De plek was duidelijk aangegeven door ongeveer honderd politiewagens met flikkerende lichten en door blauwwitte linten. "U mag niet verder, meneer."
"Dat dacht ik al. Wat is er daarginds bij de rivier wat ik niet mag zien?"
De jonge agent leek niet op zijn gemak. "Niks."
"Hebben jullie het lichaam van Diana Verengen gevonden? Herbert Dogmeyer, met een é, van de 'Nieuwe Koerier'," stelde hij zich voor. "Hébben jullie het lijk gevonden?"
"Hier is niets aan de hand. Gaat u gewoon naar huis…"
"Yeah right. Jullie hangen voor de sier die linten weg. Hebben jullie…"
"Herbert Dogmeyer!" Een potige agent baande zich een weg door het struikgewas. Hij gaf de jonge politieagent een wenk. "Laat maar. Ik handel dit wel af." Daniël Pleysier was de plaatselijke politieagent. Ondergraven had in feite maar één plaatselijke politieagent. De politiepost was in Bovengraven, een klein stadje zo'n twaalf kilometer verderop. Daniël werkte vanuit het gemeentehuis waar hij een klein kantoortje had, maar iedereen wist waar hij te bereiken was. Hij was of thuis of hij zat in het café, de 'Nicky's', en daar ging men naartoe als er iets was.
Niet, dat er in Ondergraven zo vaak iets was...
Herbert en Daniël hadden samen de lagere school in de Bakkersstraat doorlopen en ook na hun schooltijd waren ze vrienden gebleven.
"Ik dacht al dat jij het zou zijn, Dogmeyer. Kom je weer rottigheid opschrijven?"
"Dat is mijn vak. Hebben jullie die vrouw gevonden?"
Daniël nam hem bij de schouders en trok hem mee buiten gehoorsafstand. "Wat kom je doen?"
"Zo’n twee miljoen agenten hangen blauwwitte linten aan de bomen en niemand mag er bij. Wat denk je wat een journalist dan komt doen? Die wil weten wat er aan de hand is."
"Er is niks aan de hand."
"Ach, het is natuurlijk een oefening. Of nee, jullie zijn bezig met een cursus voor nieuwe agenten hoe ze linten moeten ophangen. En hoe ze met die lichten moet flikkeren."
"Er is iets aan de hand, maar niemand zou mogen weten dat er iets aan de hand is. Hoe kom je hier ineens verzeild?"
"Doet er niet toe. Jullie hebben Diana Verengen gevonden, right?"
"Luister, ik mag niets zeggen, maar… We hebben haar gevonden," gaf Daniël toe, "en het ziet er niet leuk uit. Je hebt toch hopelijk geen fototoestel bij je?"
"Nee."
Natuurlijk had hij geen fototoestel bij zich. God, wat zou het goed zijn om nu een fototoestel bij zich te hebben! Dit zou een wereldverhaal zijn, maar het was nog altijd beter om een foto hebben bij zijn artikel: "Politie Vindt Lijk Vermiste Vrouw". Het artikel zou nu nog altijd briljant zijn, maar het zou toch iets missen: foto’s.
"Ik heb geen fototoestel bij me."
"Dat is goed. Luister, er komt een persconferentie, maar ik wil je dit alvast meegeven: we hebben Diana Verengen gevonden. Ze is dood."
"Verkracht?"
"Weet ik niet. We zijn nog bezig met het onderzoek. De details krijg je op de persconferentie."
"Ik ben hier nu," pleitte hij. "Geef me nu al wat details. Wij zijn een weekblad, Daniël. We komen echt niet naar buiten met het nieuws voor jullie je heilige persconferentie kunnen houden."
"De persconferentie is morgenavond. Dat zou mooi zijn voor jullie want dan kunnen jullie woensdag met het nieuws komen. Ik kan je echt niets meer vertellen. Ze zijn nog bezig met het lichaam."
"Is Mafketel bezig geweest met haar lichaam? Dat is wat ik wil weten, Daniël."
"Huh?"
"Is ze verkracht?"
"Mafketel?"
Hij haalde zijn schouders op. "Zo noem ik hem. Het doet er niet toe. Wat er wel toe doet is dat wij iets willen weten. Het publiek heeft recht op informatie."
"Het publiek kan me op dit moment even de rug op, Herbert, en dat is off the record. Ik heb zonet gezien hoe een in verregaande staat van ontbinding zijnde lijk van iemand die ik ken aan wal werd gehesen. Jezus, ik ken haar! Ze woont nog geen twee huizen bij mij vandaan, Herbert. Ik kén haar." Daniël leek onder de indruk van de vondst en dat maakte Herbert ineens nieuwsgierig naar de toestand van het lichaam. Hoe zag iemand die je kende eruit als ze in vérregaande staat van ontbinding was?
"Is ze naakt?"
"God Herbert! Ze ziet eruit alsof ze aan het zwemmen is, met dit verschil dat de huid op haar heupen loslaat als je haar aan wal wilt trekken. Is dat wat je wilt horen?"
"Naaktzwemmen?"
"Heel erg naaktzwemmen. Er zijn plekken waar al geen huid meer zit. Dan wel zitten hier piranha’s, dan wel heeft de moordenaar haar hier en daar gevild. Jezus Herbert, ik weet het niet. De patholoog zal zich over haar ontfermen. Meer kan ik je niet zeggen."
"Je bent er zeker van dat het Diana Verengen is?"
"Tenzij er nog meer lijken van jouw vriend ronddrijven moeten wij er van uitgaan dat dit Diana Verengen is. Zoals ik al zei, onze lijkendokter zal uitsluitsel geven en dat zul je in de persconferentie horen."
"Hij is niet mijn vriend."
"Je bent al in het stadium dat je hem een bijnaam geeft. Begin daar niet mee, Herbert. Ga hem geen bijnaam geven want daar kicken ze op."
"Kicken ze op? Jij denkt dus ook aan een seriemoordenaar?"
"Ik geef er de voorkeur aan om nergens aan te denken," zei Daniël kortaf. "Ik heb zojuist Diana van nummer achtendertig op de wal helpen hijsen en ik wil even nergens aan denken. Vind je het erg?"
"Nee, dat begrijp ik heel goed." Hij keek naar de bundel die op een soort draagbaar werd gehesen. "Mag ik haar even zien?"
Daniël was net terug naar het lint gelopen, maar bleef met een ruk staan. "Zien? Heb je iets in je maag wat je kwijt wilt, Herbert? Het is geen prettig gezicht, neem dat van mij aan."
"Doet er niet toe. Ik wil haar graag even zien."
"Je begint necrofiele neigingen te krijgen, makker. Nee, je mag haar niet zien. Dat krijg ik nooit voor elkaar. Geen enkele verslaggever mag haar zien. Je kent de regels toch?"
Herbert haalde zijn schouders op. "Kwestie van in de sfeer te komen."
"Wil je in de sfeer komen? Koop een hazenrug en laat die vier weken in koud water liggen. Probeer dan om hem met een vork uit het schaaltje te vissen. Daar heb je je sfeer, godverdomme!" Daniël keek niet naar de bundel op de draagbaar.
Herbert liep zover als het blauw-witte lint het toeliet en keek. "Vastgelopen tussen het riet?"
"Ja, de rivier maakt hier een bocht en ze is vast geraakt in de buitenbocht." Daniël duwde hem weer wat achteruit.
"Diana Verengen is uit de bocht gegaan," zei Herbert. "Einde wedstrijd."
"God, Herbert." Daniël haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en bood Herbert eentje aan. "Jij bent echt gestoord, weet je dat?"
"Het is een verhaal, Daniël. Ik ben een journalist." Hij stapte opzij toen de lijkwagen passeerde en nam in gedachten een denkbeeldige hoed af. Pas toen stak hij de sigaret aan. "Jullie rijden op dit moment een verhaal weg van de schrijver, weet je dat?"
"Wij doen ons werk, Herbertje. Doe jij dat nou ook maar en kom naar de persconferentie."
"Het is niet mijn verhaal. Ik zit er niet op."
"Niet? Wat doe je hier dan?"
Hij haalde zijn schouders op. "Kijken."
"Kijken..." Daniël keek hem onderzoekend aan en schudde toen het hoofd. "Er valt hier niets te zien, Herbert. Voor een normaal mens tenminste niet."
"Oké jongens, gewoon doen," zei Herbert ineens. Hij draaide zich haastig om en keek neutraal voor zich uit. "De politie is hier. Wij zijn niet aan het gokken."
Josh grinnikte en schudde Daniël de hand. "Aw, de sterke hand van de wet."
"Leuk, jongens." Daniël maakte het bekende gebaartje en Leonard, de barkeeper, begon de glazen te vullen. Het spelletje poker was afgelopen.
"Hoe was de persconferentie?" wilde Josh weten.
"Niet over het werk leuteren," waarschuwde Daniël. "We zijn op café."
"Een persconferentie, voor de tv nog wel, kan ik geen werken noemen."
"Voor mij niet," grinnikte Daniël, "maar voor hem wel." Hij wees met zijn duim naar Herbert. "Hij is journalist en persconferenties zijn z'n werk."
"Voor mij ook niet. Ik was er niet. Ik doe het verhaal van mevrouw Verengen niet."
"Waarom niet?" vroeg Josh verbaasd. "Ik dacht dat jij de sterreporter van 'De Nieuwe Koerier' was?" Er klonk wat spot door in de stem en Herbert keek even opzij.
"De toewijzing gebeurt naar beschikbaarheid," zei hij koeltjes. "En volgens een logica die alleen een eindredacteur kan begrijpen."
"Maar toch was je gistermiddag bij de rivier," zei Daniël. "Hoe kwam je daar?"
"Gewoon…" Hij haalde zijn schouders op. "Je volgt vanaf mijn huis de dijk tot je bij de bocht komt."
"Lollig," meende Daniël. "Ik bedoel wat je daar deed."
"Niks. Ik ga wel vaker een eindje wandelen. Kwestie van inspiratie opdoen. Muizenissen verjagen, en zo."
"Dus het was toeval dat jij daar was?"
"Wat denk jij nou eigenlijk? Dat ik wist dat Diana daar lag? Ik kwam toevallig langs, zag die flipperlichten en mijn journalistieke natuur kon me natuurlijk niet zomaar laten doorlopen."
Daniël knikte. "Je was precies op tijd."
"Ik had er niks aan," mokte Herbert, "want jij wilde me niets vertellen."
"Geen vriendjespolitiek, jochie. Je kent de regels."
Herbert liet nog wat glazen aanrukken. Hij had zin om vanavond aangenaam dronken te worden. Dat gevoel had hij vaker op dinsdagavond. Alle kopij was binnen en er viel niets meer aan te veranderen. Morgenochtend had hij een vergadering met de redactie, maar dat was nog ver weg.
"Hoe werkt dat eigenlijk?" wilde Josh weten. "Als Daniël jou iets vertelt dat interessant zou kunnen zijn, vertel je het dan aan je collega? Of houd je het voor jezelf?"
"Dat hangt er van af," zei Herbert ontwijkend. "Als het echt een doorbraak is… ik denk het wel. Het is zijn verhaal en ik kan niets met die wetenschap. Samuel zou het nooit goedvinden als ik ineens op de proppen kwam met een artikel over iets waar iemand anders mee bezig is."
"Waarom vlas je dan zo op informatie?"
"Dat," zei Herbert, "is de journalistieke inborst. Ik wil altijd alles weten."
"Alles weten maakt niet gelukkig," zei Josh filosofisch.
"Kan wel zijn," zei Herbert, "maar in mijn geval betaalt het mijn rekeningen."
"Dan is het misschien goed om nóg iets te weten," zei Leonard ineens. "Er staat hier nog een rekening van jou open."
"Doe maar gauw dicht," zei Herbert. "Het mocht eens inregenen."
Later die avond kwam Jeroen naar het café en werd er niet meer over de moord gepraat.
"Staat het erin?" wilde Herbert nog wel weten. Het was al dinsdagavond en eigenlijk was de deadline al gepasseerd. Dinsdagmiddag dertienhonderd uur was de deadline. Dat had Samuel nog maar honderdduizend keer gezegd en daar werd niet van afgeweken. Behalve natuurlijk, als ene Diana Verengen aanspoelde in de bocht van de Reutel. Stop de persen!
"Het staat erin." Jeroen zuchtte voldaan alsof hij het er persoonlijk in had gezet en misschien was dat ook wel zo. "Daarom ben ik ook zo laat."
"Tja, jongen. Roem kost wat zweetdruppeltjes."
Pas toen Daniël en Josh waren vertrokken, nam Herbert Jeroen bij de arm. "Is er nog iets nieuws uit die lijkschouwing gekomen?"
"Moet jij nou altijd dóórvragen? Ik vind het lullig om te zeggen, Herbert, maar je zult het morgen in de 'Nieuwe Koerier' lezen. Ik was wél op de persconferentie."
"Ik wil het graag van jou horen. Je weet wat ze zeggen: je moet niet alles geloven wat er in de krant staat."
"Jezus man, hou je er nu over op? Het is mijn artikel en het is kloterig genoeg. Denk je dat ik erop zit te wachten om te schrijven over de dood van iemand die ik ken?" Jeroen wendde zich af, maar Herbert hield hem tegen.
"Laat me je dit dan vragen: heb jij het idee dat ze ons bepaalde dingen niet vertellen in het belang van het onderzoek?"
"Ik vertel je niks," zei Jeroen. "In het belang van mijn artikel." Hij grinnikte en wenkte Leonard. "Geef deze jongen nog eentje van mij en dan ga ik naar huis."
Hij kon het niet vragen. Het was gewoon onmogelijk om uit te vissen of Mafketel de waarheid had gesproken en Diana inderdaad geschoren was. Niet zonder zichzelf bloot te geven. Hij kon zich moeilijk beroepen op een betrouwbare bron die hij natuurlijk niet kon onthullen. Die bron was natuurlijk de moordenaar en als Jeroen zou weten dat hij contact met de moordenaar had of als Samuel daar lucht van kreeg was het einde zoek.
Misschien zou hij Samuel moeten vertellen dat hij een bron had. Samuel zou Jeroen zo snel van het artikel plukken dat de arme jongen niet wist wat hem overkwam en het aan hem toewijzen.
"Niet doen," hield hij zichzelf voor. "Niets doen voor je alle informatie van Mafketel hebt. Als je nu op het artikel gaat zitten zul je niks meer van hem horen en dan heb je niks. Laat Jeroen maar persconferenties afschuimen en ouwe gegevens oplepelen. Jij zit om het maar zo te zeggen, dicht bij het vuur. Laat je verwarmen, maar brand je fikken niet."
Hij hoefde immers niets meer te controleren. Tien tegen een miljoen dat Diana geschoren was. Het was wel duidelijk dat Mafketel de moordenaar was. Die vent was zo getikt als een ei op zondagochtend, maar hij was wel zijn Mafketel. Mafketel was naar hem toegekomen en hij kon op zijn gemak een serie wereldartikelen uitwerken en dat over een tijdje bij Samuel op zijn bureau gooien.
Of op het bureau van welk persagentschap dan ook…